que

que¹ [kə]

I     〈betrekkelijk voornaamwoord〉

1 die, dat ⇒ welke

2 wat ⇒ hetgeen

♦voorbeelden:

1    la femme que j'aime • de vrouw die ik liefheb

      malheureux que je suis! • ongelukkige die ik ben!

2    je ne sais pas ce que tu as fait • ik weet niet wat je gedaan hebt

¶    〈vulgair〉 il n'est pas là qu'elle a dit • hij is er niet, zei ze

      Il est grandiose. Que tu dis! • Hij is fantastisch. Dat zeg jíj!

      que je sache • voor zover ik weet

II   〈vragend voornaamwoord〉

1 wat?

♦voorbeelden:

1    qu'est-ce que la vérité? • wat is de waarheid?

      ne plus savoir que dire • niet meer weten wat te zeggen

      qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?

      qu'est-ce que c'est qu'ils veulent? • wat willen ze?

      que faire? • wat te doen?

      que fais-tu?, qu'est-ce que tu fais? • wat doe je?

————————

que² [kə]

〈bijwoord〉

1 〈formeel〉waarom?

2 〈in uitroepen〉hoeveel

♦voorbeelden:

1    que n'es-tu ici? • waarom ben je er niet?

2    que de fois • hoeveel keer, hoe vaak

      que de monde! • wat een mensen!

————————

que³ [kə]

〈voegwoord〉

1 dat

2 〈na overtreffende trap van bijvoeglijk naamwoord〉dan ⇒ als

3 〈na bepaalde uitdrukkingen〉of

4 〈+ aanvoegende wijs〉opdat

5 〈+ aanvoegende wijs〉voordat

6 〈gevolgd door ‘oui’, ‘si’, ‘non’〉van

7 〈+ aanvoegende wijs, na ‘attendre’〉tot

8 〈+ ‘ne’〉slechts ⇒ (alleen) maar

9 〈niet vertalen〉

10 〈vertalen door het voorlaatste onderschikkend voegwoord, of dit niet herhalen〉

11 〈+ aanvoegende wijs; dient als herhaling van ‘si’〉indien ⇒ als

♦voorbeelden:

1    c'est que • dat is, dat komt omdat

      c'est alors que • toen

2    il est plus fort que moi • hij is sterker dan ik

3    à peine … que • nauwelijks … of

4    assieds-toi que nous causions • ga zitten opdat we kunnen praten

5    ne sortez pas que je vous aie téléphoné • ga niet weg voordat ik gebeld heb

6    que non • welnee

      je dis que non • ik zeg van nee

      oh! que oui • nou en óf

      je crois que oui • ik geloof van wel

      que si • jawel, jazeker

8    ne … pas que • niet alleen

9    quel beau pays que la France! • wat is Frankrijk een mooi land!

      est-ce que tu es malade? • ben je ziek?

      si j'étais que de vous • als ik u was

¶    〈zonder hoofdzin; + aanvoegende wijs〉 qu'elle s'en aille • laat haar maar weggaan

1. pron

1) die, dat, welke

2) wat, hetgeen

3) wat?

2. adv

waarom?

3. conj

1) dat

2) dan

3) opdat

4) voordat

5) [+ne] slechts

6) indien

Dictionnaire français-néerlandais. 2013.